En dan heeft kanker je moeder voor de tweede keer te pakken...
Om me heen zitten zeven andere mensen. Allemaal, net als ik, alleen. Verdiept in hun gedachten, een telefoon of een boek. Sommige duidelijk patiënt. Anderen, net als ik, bezoek. Familie, next-of-kin, wachtend op nieuws. Op mijn schoot ligt de nieuwste Nouveau, ik had ‘m speciaal bewaard om de ter...
Om me heen zitten zeven andere mensen. Allemaal, net als ik, alleen. Verdiept in hun gedachten, een telefoon of een boek. Sommige duidelijk patiënt. Anderen, net als ik, bezoek. Familie, next-of-kin, wachtend op nieuws. Op mijn schoot ligt de nieuwste Nouveau, ik had ‘m speciaal bewaard om de tergend langzaam kruipende tijd door te komen, maar de letters dansen voor mijn ogen. Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst zo nerveus ben geweest, misselijk bijna. Mijn hart klopt ergens in mijn keel, en vooral veel te snel. Natuurlijk kan ik dat aan de hitte wijten, of aan mijn overgangshormonen, maar het is domweg een mix van angst, verdriet, en liefde. Drie jaar terug had ik niet kunnen denken dat ik me ooit zo’n zorgen om mijn moeder zou maken omdat onze relatie domweg niet zo was.
En zo zit ik nu in een wachtruimte in het umc in Utrecht en mijn moeder ligt ergens in ditzelfde grote gebouw op de operatietafel. De kanker is terug. Mijn moeder heeft vulvakanker. Ik zou ‘yoni’ kunnen zeggen, want dat klinkt vriendelijker, kleiner, beschaafder. Maar vulvakanker, dat is letterlijk en figuurlijk een k*t-vorm van kanker. Aan deze vorm van kanker is helemaal niks vriendelijks of klein, laat staan beschaafd. Het is ook een vorm van kanker die maar weinig voorkomt, zo’n 400 keer per jaar en de statistieken zijn niet heel veelbelovend. Maar ook al zijn de gemiddelden zwaar ruk, ze zijn inclusief uitschieters naar boven, dus ik heb bedacht dat mijn moeder één van die positieve uitschieters is.
En ik hou me vast aan een hele simpele gedachte: Als de artsen zouden denken dat opereren geen nut heeft, dan opereren ze niet. Zo eenvoudig is het ook. Bovendien is de tumor die zijn lelijke rotkop nu opnieuw opsteekt bij, of nee, ín, mijn moeder, er nog niet eentje in stadium vier. Ook dat scheelt.
Mijn telefoon trilt. Mijn moeder! Ze is terug op haar kamer en wilde me zelf bellen. Ik mag dus al naar haar toe. Uit het niks springen er tranen in mijn ogen. Als ik de kamer inloop en haar daar zie liggen, helemaal helder en zelfs alweer een lach, voel ik de opluchting door mijn hele lijf. De operatie is zo goed verlopen als maar kan. Zo goed zelfs dat mijn moeder ’s avonds rond acht uur alweer naar huis mag. Het weefsel dat ze hebben weggenomen is nu bij de patholoog dus natuurlijk is het nog heel spannend. Ook moet ze nu weer elke maand naar het UMC voor controle terwijl ze pas te horen had gekregen dat ze nog maar twee keer per jaar hoefde te komen. Vanaf nu wordt het elke maand weer eng...
De afstand tussen onze voordeuren lijkt deze weken veel groter dan anders. Enkele reis is het ruim twee uur, dus eventjes langs zit er niet in, maar: emotioneel zijn we dichter bij elkaar dan ooit, is onze afstand nog nooit zo klein geweest.
Het is een verschrikkelijk cliché, maar als drama’s, groot of klein, dan toch ergens goed voor moeten zijn, is het wel dat. We hebben elkaar eindelijk gevonden.
Ik hou van je mam, zie je snel.