Ze vertelt over haar werk en leven in haar lichte appartement in Tuindorp Oostzaan, Amsterdam-Noord. Het is een bijzondere plek, midden in het groen. Al op jonge leeftijd ontwikkelde ze een liefde voor musea en kunst, zegt ze. ‘Ik ben opgegroeid in Zoetermeer en mijn moeder, die Zoetermeer cultuurloos vond, nam mij op zaterdag vaak mee naar het Kunstmuseum in Den Haag, dat toen nog Gemeentemuseum heette. Dat vond ik heerlijk. In de zomervakantie logeerde ik bij mijn tante in Amsterdam en dan nam die me mee naar het Stedelijk Museum. Zo ontstond mijn liefde voor musea en voor kunst, vooral moderne kunst.
Mijn moeder was een enorme lezer, vooral van feministische literatuur. Van Simone de Beauvoir tot Elfriede Jelinek. En ik las mee. Op mijn twaalfde las ik al Opzij. Mijn vader was filosoof en kreeg het als beleidsmedewerker bij het toenmalige ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor elkaar dat filosofie een eindexamenvak werd. Daar ben ik heel trots op. Hij was een optimist en wilde de wereld verbeteren. Hij vond: als mensen samen zouden filosoferen, zouden ze elkaar beter begrijpen. Die gedachte heeft me altijd aangesproken – ik ben echt een kind van mijn ouders.
Schrikken
Op de middelbare school wilde ik naar het conservatorium: dwarsfluit en klassiek zang studeren. Ik deed de vooropleiding, maar na een halfjaar dacht ik: dit is niets voor mij. Al dat oefenen, drie, vier uur per dag, dat had ik niet in me. Toen ben ik kunstgeschiedenis gaan studeren, ik wilde directeur van een museum worden. Toch kwam ik na mijn afstuderen niet meteen in een museum terecht. Ik vond de universiteit een fijne plek en ik ben daar blijven hangen. Ik ben gaan promoveren, les gaan geven en pas op mijn achtendertigste, toen ik mijn twee zoons al had, heb ik de stap gezet naar een museum. Ik werd in 2009 aangenomen als hoofd collecties bij het Stedelijk Museum. Dat was bijzonder, want ik kwam uit een andere wereld en moest echt leren wat dat is, een museum runnen. Het was bovendien een ingewikkelde tijd, waarin directeuren kwamen en gingen. Ik werkte samen met Ann Goldstein en Beatrix Ruf, directeuren die snoeihard werkten om de vrouwelijke kunstenaars uit de collectie zichtbaarder te maken. In 2018 hebben we op Internationale Vrouwendag de Guerrilla Girls uitgenodigd om naar het museum te komen. Dit is een beroemde Amerikaanse actiegroep die al jaren strijdt tegen de achterstelling van vrouwelijke kunstenaars. Toen zijn we ook gaan tellen hoeveel vrouwen het Stedelijk in de collectie heeft. Dat bleek vier procent te zijn. En minder dan één procent van het werk in de collectie bleek door mensen van kleur te zijn gemaakt. Dat was schrikken.
Ik heb op een gegeven moment besloten: ik ga alleen nog maar tentoonstellingen maken van vrouwen. Ik maakte bijvoorbeeld een tentoonstelling rond de Indiase kunstenares Nalini Malani en de laatste expositie die ik samenstelde, was van Jacqueline de Jong, die deze zomer is overleden. Zij heeft zo’n belangrijke rol gespeeld in de kunst in de jaren zestig en zeventig, maar was helemaal vergeten. Ik wilde haar weer de plek geven die ze verdiende. Ik dacht: jij gaat jezelf terugschrijven in de geschiedenis.
Beladen erfgoed
In 2019 stapte ik over naar het Amsterdam Museum, waar ik artistiek directeur werd. Het leukste wat ik daar heb gedaan, is de tentoonstelling rond de gouden koets, die toen net gerestaureerd was. Het was spannend vanwege de discussie rond het paneel waarop het kolonialisme wordt verbeeld. We hebben die tentoonstelling gemaakt met een klankbordgroep van meer dan twintig mensen, van Black Lives Matter tot de Oranjevereniging. We gaven ook zestien kunstenaars met verschillende culturele achtergronden opdracht werk te maken waarin ze op de gouden koets reflecteerden. Dat project was geweldig om te doen, omdat we elkaar rondom dit soort beladen erfgoed vaak de tent uitvechten, maar het museum was juist een plek waar we met elkaar in gesprek gingen. Ik vind dat een fijne rol voor een museum. Ik heb vijf jaar bij het Amsterdam Museum gewerkt. Op een gegeven moment zat ik lange tijd ziek thuis. Ik had op werkreis in Brazilië een gemene bacterie opgelopen, waardoor ik bijna was gestikt. Ik kon heel lang niet praten, nou dat was wat voor een dwangmatige prater als ik! Ik moest twee maanden herstellen en toen heb ik veel nagedacht. Ik wist dat er een vacature aankwam omdat de directeur van het Kunstmuseum vertrok. Ik dacht: als ik dat zou mogen doen, dan is dat de kroon op mijn carrière. Er zijn veel redenen waarom ik dat zo graag wilde. De collecties zijn geweldig en het is het mooiste museumgebouw van Nederland. Maar ik had ook een persoonlijke reden. Mijn ouders zijn allebei overleden en bezoekjes aan het museum waren altijd een soort thuiskomen voor me. Het bracht me weer even terug in de tijd.
Liefde
Op 1 juni ben ik aan de slag gegaan als directeur van het museum en ondertussen ben ik ook nog eens getrouwd. Ik heb mijn nieuwe man twee jaar geleden online ontmoet en hij doet iets heel anders dan ik, hij is directeur van alle gemeentediensten van de regio Gooi - en Vechtstreek. Hij is de liefde van mijn leven ‒ naast de vader van mijn kinderen met wie ik vierentwintig jaar met veel liefde ben samen geweest. Hij heeft drie dochters en woont in Naarden. We gaan voorlopig niet samenwonen; ik vind het heel fijn om heen en weer te bewegen tussen onze woonplaatsen. Ik heb enorm veel zin om voluit aan de slag te gaan met het Kunstmuseum. Om bijvoorbeeld de verhalen van allerlei communities uit de Haagse wijken een plek te geven. Ook wil ik een podium bieden aan vrouwelijke kunstenaars uit Nederland die midden in hun carrière zitten en moeilijk solo tentoonstellingen kunnen krijgen. Vrouwelijke kunstenaars krijgen vaak pas als ze heel oud zijn een grote solo-expositie. Dat moet veranderen en ik heb al een lijstje in mijn hoofd. Het museum heeft de afgelopen tijd geweldige tentoonstellingen van vrouwelijke kunstenaars gemaakt en dat doorzetten is echt een droom voor mij.
- Stef Nagel