José Rozenbroek is bladenmaker, journalist en coach. Elke maand schrijft ze in Nouveau over drukke leven met dochters, vrienden en werk.
Zodra ik mijn auto voor het huis parkeer, gaat de voordeur open. Op een drafje komt ze over het tuinpad aangelopen. De poes glipt langs haar benen naar binnen. Ik buk me en omhels haar, voorzichtig. Ze lijkt kleiner en brozer dan de laatste keer. Schuldgevoel knaagt als ik stilletjes uitreken hoe lang ik niet ben geweest: tenminste drie maanden. “Dag lieve ma.” “Dag lief schoonkind. Wat vind ik dat heerlijk. Dat je zomaar bij me langskomt. Kom gauw binnen.”
Terwijl ze speculaasjes en chocolaatjes op een schaaltje schikt, maak ik de meegebrachte rozen schoon. “Kind, wat mooi,” zegt ze, “dat had je toch niet hoeven doen?”
Voorzichtig daal ik het steile, houten keldertrapje af om een vaas uit te zoeken. Ik snuif de geur op en meteen ben ik terug in de kelder van mijn ouderlijk huis, waar mijn moeder de appels van onze grote appelboom bewaarde. Appels waarvan ze de hele winter appelmoes maakte, totdat we in april geen appelmoes meer konden zien. Ik kom graag in deze kelder. Hij maakt me weekhartig.
We drinken een kopje koffie, gezet met haar stokoude koffiezetapparaat. Een paar maanden geleden werd ze 89. “Ik heb altijd tijdloos geleefd,” zegt ze, “maar de laatste tijd lukt dat niet meer zo goed. De jaren beginnen op te raken.”
We rekenen uit dat het achtendertig jaar geleden is dat ik voor het eerst bij haar thuis kwam. “Je was nog maar een kind,” zegt ze. “Een meisje met lange blonde haren.” We halen herinneringen op, hoe ik soms stiekem achter Matthias ’s nachts de trappen opsloop, onze voeten in een gelijktijdig ritme, zodat zijn moeder die in haar bed wakker lag tot alle kinderen weer veilig thuis waren, ons niet zou horen. Toen haar zoon en ik negentien jaar geleden uit elkaar gingen, beloofden zij en ik dat wij bij elkaar zouden blijven.
“Ik beschouw je als mijn vijfde kind,” zegt ze ineens. “Dat komt omdat ik je al zo lang ken, omdat je nog van vroeger weet, omdat je mijn moeder hebt gekend, mijn broers en zussen, mijn vriendinnen. Omdat ik jouw vader en moeder heb gekend.” Na een glaasje witte wijn lopen we nog een rondje om het Burgemeesterpark. Trots stelt ze me voor aan een buurman die zijn hond uitlaat. “Dit is mijn schoondochter.” Dan brengt ze me naar mijn auto. “Dag lieve ma. Ik kom snel weer.”
“Dag lief schoonkind. Heerlijk om zo een beetje te heen-en-weren met jou. Rij je voorzichtig?”
En dat beloof ik.